Informatie over het woord raspen (Nederlands → Esperanto: raspi)

Synoniem: rijven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɑspə(n)/
Afbrekingras·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rasp(ik) raspte
(jij) raspt(jij) raspte
(hij) raspt(hij) raspte
(wij) raspen(wij) raspten
(jullie) raspen(jullie) raspten
(gij) raspt(gij) rasptet
(zij) raspen(zij) raspten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) raspe(dat ik) raspte
(dat jij) raspe(dat jij) raspte
(dat hij) raspe(dat hij) raspte
(dat wij) raspen(dat wij) raspten
(dat jullie) raspen(dat jullie) raspten
(dat gij) raspet(dat gij) rasptet
(dat zij) raspen(dat zij) raspten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
raspraspt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
raspend, raspende(hebben) geraspt

Voorbeelden van gebruik

De aardappelen worden na reiniging, onder voortdurende toevoer van water geraspt.
Ze spreidde een krant uit op de tafel, haalde een stuk kaas en begon het te raspen.

Vertalingen

Duitsraspeln
Engelsgrate; rasp
Esperantoraspi
Finskaapia
Fransrâper
IJslandsraspa
Portugeesralar; rapar; raspar
Saterfriesraspelje
Spaansrallar
Tsjechischrašplovat