Informatie over het woord aanduwen (Nederlands → Esperanto: puŝekfunkciigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈandyʋən/
Afbrekingaan·du·wen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) duw aan(ik) duwde aan
(jij) duwt aan(jij) duwde aan
(hij) duwt aan(hij) duwde aan
(wij) duwen aan(wij) duwden aan
(jullie) duwen aan(jullie) duwden aan
(gij) duwt aan(gij) duwdet aan
(zij) duwen aan(zij) duwden aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanduwe(dat ik) aanduwde
(dat jij) aanduwe(dat jij) aanduwde
(dat hij) aanduwe(dat hij) aanduwde
(dat wij) aanduwen(dat wij) aanduwden
(dat jullie) aanduwen(dat jullie) aanduwden
(dat gij) aanduwet(dat gij) aanduwdet
(dat zij) aanduwen(dat zij) aanduwden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
duw aanduwt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanduwend, aanduwende(hebben) aangeduwd

Vertalingen

Engelspush
Esperantopuŝekfunkciigi
Franspousser
Westerlauwers Friesoanfiere; oantriuwe