Synoniemen: afwerpen, opleveren, voortbrengen, produceren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔbrɛŋə(n)/ |
---|
Afbreking | op·bren·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) breng op | (ik) bracht op |
(jij) brengt op | (jij) bracht op |
(hij) brengt op | (hij) bracht op |
(wij) brengen op | (wij) brachten op |
(jullie) brengen op | (jullie) brachten op |
(gij) brengt op | (gij) bracht op |
(zij) brengen op | (zij) brachten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opbrenge | (dat ik) opbrachte |
(dat jij) opbrenge | (dat jij) opbrachte |
(dat hij) opbrenge | (dat hij) opbrachte |
(dat wij) opbrengen | (dat wij) opbrachten |
(dat jullie) opbrengen | (dat jullie) opbrachten |
(dat gij) opbrenget | (dat gij) opbrachtet |
(dat zij) opbrengen | (dat zij) opbrachten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opbrengend, opbrengende | (hebben) opgebracht |
Reith kwam naar voren met zoveel waardigheid als hij kon opbrengen.
Een sterkere had de nederigheid daartoe niet opgebracht.