Synoniemen: behandelen, bepraten, beschrijven, discussiëren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈsprekə(n)/ |
---|
Afbreking | be·spre·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bespreek | (ik) besprak |
(jij) bespreekt | (jij) besprak |
(hij) bespreekt | (hij) besprak |
(wij) bespreken | (wij) bespraken |
(jullie) bespreken | (jullie) bespraken |
(gij) bespreekt | (gij) bespraakt |
(zij) bespreken | (zij) bespraken |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bespreke | (dat ik) besprake |
(dat jij) bespreke | (dat jij) besprake |
(dat hij) bespreke | (dat hij) besprake |
(dat wij) bespreken | (dat wij) bespraken |
(dat jullie) bespreken | (dat jullie) bespraken |
(dat gij) bespreket | (dat gij) bespraket |
(dat zij) bespreken | (dat zij) bespraken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bespreek | bespreekt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
besprekend, besprekende | (hebben) besproken |
Dit is niet besproken geworden.
Onder het rijden bespraken ze de parel.
De anderen bleven achter en bespraken met elkaar het mogelijke doel van dit hoge bezoek.
Hierin bespraken zij onder andere de wreedheden die het Russische leger beging in de Oekraïense plaats Buča.