Informatie over het woord voorzitten (Nederlands → Esperanto: prezidi)

Synoniem: presideren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvorzɪtə(n)/
Afbrekingvoor·zit·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zit voor(ik) zat voor
(jij) zit voor(jij) zat voor
(hij) zit voor(hij) zat voor
(wij) zitten voor(wij) zaten voor
(jullie) zitten voor(jullie) zaten voor
(gij) zit voor(gij) zat voor
(zij) zitten voor(zij) zaten voor
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) voorzitte(dat ik) voorzate
(dat jij) voorzitte(dat jij) voorzate
(dat hij) voorzitte(dat hij) voorzate
(dat wij) voorzitten(dat wij) voorzaten
(dat jullie) voorzitten(dat jullie) voorzaten
(dat gij) voorzittet(dat gij) voorzatet
(dat zij) voorzitten(dat zij) voorzaten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zit voorzit voor
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
voorzittend, voorzittende(hebben) voorgezeten

Voorbeelden van gebruik

U herinnert zich natuurlijk wel, sire, dat u vandaag het gerechtshof voorzit.

Vertalingen

Catalaanspresidir
Duitsden Vorsitz haben; führen; präsidieren
Engelspreside
Esperantoprezidi
Fransprésider
Papiamentspresidiá
Portugeespresidir
Saterfriesdän Foarsit häabe; fiere; präsidierje
Spaanspresidir
Tsjechischpředsedat