Synonyms: aanvatten, nemen, oprapen, vatten
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) pak | (ik) pakte |
(jij) pakt | (jij) pakte |
(hij) pakt | (hij) pakte |
(wij) pakken | (wij) pakten |
(jullie) pakken | (jullie) pakten |
(gij) pakt | (gij) paktet |
(zij) pakken | (zij) pakten |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) pakke | (dat ik) pakte |
(dat jij) pakke | (dat jij) pakte |
(dat hij) pakke | (dat hij) pakte |
(dat wij) pakken | (dat wij) pakten |
(dat jullie) pakken | (dat jullie) pakten |
(dat gij) pakket | (dat gij) paktet |
(dat zij) pakken | (dat zij) pakten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
pak | pakt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
pakkend, pakkende | (hebben) gepakt |
Hij pakte zijn hoed en liep naar de deur, waar hij als aan de grond genageld bleef staan.
Pak een van die speren en volg me!
Hij pakte de eerste de beste tram die over de brug ging en bleef aan de andere zijde op het tussenbalkon staan.