Informatie over het woord dokteren (Nederlands → Esperanto: praktiki la medicinon)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɔktərə(n)/
Afbrekingdok·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dokter(ik) dokterde
(jij) doktert(jij) dokterde
(hij) doktert(hij) dokterde
(wij) dokteren(wij) dokterden
(jullie) dokteren(jullie) dokterden
(gij) doktert(gij) dokterdet
(zij) dokteren(zij) dokterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) doktere(dat ik) dokterde
(dat jij) doktere(dat jij) dokterde
(dat hij) doktere(dat hij) dokterde
(dat wij) dokteren(dat wij) dokterden
(dat jullie) dokteren(dat jullie) dokterden
(dat gij) dokteret(dat gij) dokterdet
(dat zij) dokteren(dat zij) dokterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dokterdoktert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dokterend, dokterende(hebben) gedokterd

Vertalingen

Esperantopraktiki la medicinon