Synoniemen: beoefenen, betrachten, in de praktijk brengen, praktizeren, in praktijk brengen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tufənə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·oe·fe·nen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) oefen uit | (ik) oefende uit |
(jij) oefent uit | (jij) oefende uit |
(hij) oefent uit | (hij) oefende uit |
(wij) oefenen uit | (wij) oefenden uit |
(jullie) oefenen uit | (jullie) oefenden uit |
(gij) oefent uit | (gij) oefendet uit |
(zij) oefenen uit | (zij) oefenden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitoefene | (dat ik) uitoefende |
(dat jij) uitoefene | (dat jij) uitoefende |
(dat hij) uitoefene | (dat hij) uitoefende |
(dat wij) uitoefenen | (dat wij) uitoefenden |
(dat jullie) uitoefenen | (dat jullie) uitoefenden |
(dat gij) uitoefenet | (dat gij) uitoefendet |
(dat zij) uitoefenen | (dat zij) uitoefenden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
oefen uit | oefent uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitoefenend, uitoefenende | (hebben) uitgeoefend |