Synoniemen: beploegen, ploegen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔmpluɣə(n)/ |
---|
Afbreking | om·ploe·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ploeg om | (ik) ploegde om |
(jij) ploegt om | (jij) ploegde om |
(hij) ploegt om | (hij) ploegde om |
(wij) ploegen om | (wij) ploegden om |
(jullie) ploegen om | (jullie) ploegden om |
(gij) ploegt om | (gij) ploegdet om |
(zij) ploegen om | (zij) ploegden om |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) omploege | (dat ik) omploegde |
(dat jij) omploege | (dat jij) omploegde |
(dat hij) omploege | (dat hij) omploegde |
(dat wij) omploegen | (dat wij) omploegden |
(dat jullie) omploegen | (dat jullie) omploegden |
(dat gij) omploeget | (dat gij) omploegdet |
(dat zij) omploegen | (dat zij) omploegden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ploeg om | ploegt om |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
omploegend, omploegende | (hebben) omgeploegd |