Informatie over het woord drenzen (Nederlands → Esperanto: ploretadi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdrɛnzǝ(n)/
Afbrekingdren·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) drens(ik) drensde
(jij) drenst(jij) drensde
(hij) drenst(hij) drensde
(wij) drenzen(wij) drensden
(jullie) drenzen(jullie) drensden
(gij) drenst(gij) drensdet
(zij) drenzen(zij) drensden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) drenze(dat ik) drensde
(dat jij) drenze(dat jij) drensde
(dat hij) drenze(dat hij) drensde
(dat wij) drenzen(dat wij) drensden
(dat jullie) drenzen(dat jullie) drensden
(dat gij) drenzet(dat gij) drensdet
(dat zij) drenzen(dat zij) drensden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
drensdrenst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
drenzend, drenzende(hebben) gedrensd

Vertalingen

Esperantoploretadi