Informatie over het woord plisseren (Nederlands → Esperanto: plisi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) plisseer(ik) plisseerde
(jij) plisseert(jij) plisseerde
(hij) plisseert(hij) plisseerde
(wij) plisseren(wij) plisseerden
(jullie) plisseren(jullie) plisseerden
(gij) plisseert(gij) plisseerdet
(zij) plisseren(zij) plisseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) plissere(dat ik) plisseerde
(dat jij) plissere(dat jij) plisseerde
(dat hij) plissere(dat hij) plisseerde
(dat wij) plisseren(dat wij) plisseerden
(dat jullie) plisseren(dat jullie) plisseerden
(dat gij) plisseret(dat gij) plisseerdet
(dat zij) plisseren(dat zij) plisseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plisseerplisseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
plisserend, plisserende(hebben) geplisseerd

Vertalingen

Engelspleat
Esperantoplisi; faldumi
Portugeesplissar
Spaansplisar