Informatie over het woord kabbelen (Nederlands → Esperanto: plaŭdi)

Synoniemen: klapperen, klotsen, plassen, plonzen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkɑbələ(n)/
Afbrekingkab·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(hij) kabbelt(hij) kabbelde
(zij) kabbelen(zij) kabbelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat hij) kabbele(dat hij) kabbelde
(dat zij) kabbelen(dat zij) kabbelden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kabbelend, kabbelende(hebben) gekabbeld

Vertalingen

Duitsklatschen; plätschern
Engelslap; bicker
Esperantoplaŭdi
Faeröersklappa; skvatla; smella
Fransbarboter; clapoter
Portugeesbater; estalar; marulhar; patinhar
Saterfriesflappe; klatskje; lapje; skulsje
Spaanschapotear