Information about the word aanstaan (Dutch → Esperanto: plaĉi)

Synonyms: behagen, believen, bevallen, zinnen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈanstan/
Hyphenationaan·staan

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) staat aan(hij) stond aan
(zij) staan aan(zij) stonden aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) aansta(dat hij) aanstonde
(dat zij) aanstaan(dat zij) aanstonden
Participles
Present participlePast participle
aanstaand, aanstaande(hebben) aangestaan

Usage samples

Dat geluid staat me helemaal niet aan.
„Daar zullen we later weleens over praten”, zei Bagheera op een toon die Mowgli in het geheel niet aanstond.
„Maar het staat me niets aan, kerel,” zei Cedric, „dat ik twee uur lang iets anders heb moeten vrezen en hier over wraak op mijn buren heb gedacht voor daden die zij niet hebben begaan.”

Translations

Catalanagradar; plaure
Czechlíbit se
Danishbehage
Englishplease
English (Old English)lician
Esperantoplaĉi
Faeroesedáma
Finnishmiellyttää
Frenchplaire
Germanbehagen; belieben; gefallen
Italianpiacere
Polishpodobać się
Portugueseagradar; aprazer
Saterland Frisianbeljoowje; gefaale; konvenierje
Spanishagradar; gustar
Swedishbehaga
West Frisiannoaskje; sinnigje; befalle