Sinonimoj: bedacht zijn op, vooruitzien, voorzien
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /vərˈʋɑxtə(n)/ |
---|
Divido | ver·wach·ten |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) verwacht | (ik) verwachtte |
(jij) verwacht | (jij) verwachtte |
(hij) verwacht | (hij) verwachtte |
(wij) verwachten | (wij) verwachtten |
(jullie) verwachten | (jullie) verwachtten |
(gij) verwacht | (gij) verwachttet |
(zij) verwachten | (zij) verwachtten |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) verwachte | (dat ik) verwachtte |
(dat jij) verwachte | (dat jij) verwachtte |
(dat hij) verwachte | (dat hij) verwachtte |
(dat wij) verwachten | (dat wij) verwachtten |
(dat jullie) verwachten | (dat jullie) verwachtten |
(dat gij) verwachtet | (dat gij) verwachttet |
(dat zij) verwachten | (dat zij) verwachtten |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
verwachtend, verwachtende | (hebben) verwacht |