Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) doorstoot | (ik) doorstiet, doorstootte |
(jij) doorstoot | (jij) doorstiet, doorstootte |
(hij) doorstoot | (hij) doorstiet, doorstootte |
(wij) doorstoten | (wij) doorstieten, doorstootten |
(jullie) doorstoten | (jullie) doorstieten, doorstootten |
(gij) doorstoot | (gij) doorstiet, doorstoottet |
(zij) doorstoten | (zij) doorstieten, doorstootten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) doorstote | (dat ik) doorstiete, doorstootte |
(dat jij) doorstote | (dat jij) doorstiete, doorstootte |
(dat hij) doorstote | (dat hij) doorstiete, doorstootte |
(dat wij) doorstoten | (dat wij) doorstieten, doorstootten |
(dat jullie) doorstoten | (dat jullie) doorstieten, doorstootten |
(dat gij) doorstotet | (dat gij) doorstietet, doorstoottet |
(dat zij) doorstoten | (dat zij) doorstieten, doorstootten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
doorstoot | doorstoot |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
doorstotend, doorstotende | (hebben) doorstoten |