Informatie over het woord afbrokkelen (Nederlands → Esperanto: pecetiĝi)

Synoniem: gruizelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑvbrøkələ(n)/
Afbrekingaf·brok·ke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) brokkel af(ik) brokkelde af
(jij) brokkelt af(jij) brokkelde af
(hij) brokkelt af(hij) brokkelde af
(wij) brokkelen af(wij) brokkelden af
(jullie) brokkelen af(jullie) brokkelden af
(gij) brokkelt af(gij) brokkeldet af
(zij) brokkelen af(zij) brokkelden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afbrokkele(dat ik) afbrokkelde
(dat jij) afbrokkele(dat jij) afbrokkelde
(dat hij) afbrokkele(dat hij) afbrokkelde
(dat wij) afbrokkelen(dat wij) afbrokkelden
(dat jullie) afbrokkelen(dat jullie) afbrokkelden
(dat gij) afbrokkelet(dat gij) afbrokkeldet
(dat zij) afbrokkelen(dat zij) afbrokkelden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afbrokkelend, afbrokkelende(zijn) afgebrokkeld

Voorbeelden van gebruik

Ze bereikten de plaats waar de muur was afgebrokkeld en daar voegde Biggles zich enkele minuten later bij hen.

Vertalingen

Duitsbröckeln
Engelscrumble; crumble away; crumble off
Esperantopecetiĝi; dispecetiĝi
Italiaanssgretolarsi
Saterfriesoubrokkelje
Spaansderruirse; desmoronarse
Westerlauwers Friesôfbroazelje