Informatie over het woord óvertrekken (Nederlands → Esperanto: paŭsi)

Synoniemen: calqueren, natrekken, slaafs volgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈovərtrɛkə(n)/
Afbrekingover·trek·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) trek over(ik) trok over
(jij) trekt over(jij) trok over
(hij) trekt over(hij) trok over
(wij) trekken over(wij) trokken over
(jullie) trekken over(jullie) trokken over
(gij) trekt over(gij) trokt over
(zij) trekken over(zij) trokken over
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) overtrekke(dat ik) overtrokke
(dat jij) overtrekke(dat jij) overtrokke
(dat hij) overtrekke(dat hij) overtrokke
(dat wij) overtrekken(dat wij) overtrokken
(dat jullie) overtrekken(dat jullie) overtrokken
(dat gij) overtrekket(dat gij) overtrokket
(dat zij) overtrekken(dat zij) overtrokken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
trek overtrekt over
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
overtrekkend, overtrekkende(zijn) overgetrokken