Informo pri la vorto treden (nederlanda → esperanto: paŝi)

Sinonimoj: lopen, schrijden, stappen, banjeren

Vortspecoverbo
Prononco/ˈtredə(n)/
Dividotre·den

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) treed(ik) trad
(jij) treedt(jij) trad
(hij) treedt(hij) trad
(wij) treden(wij) traden
(jullie) treden(jullie) traden
(gij) treedt(gij) tradt
(zij) treden(zij) traden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) trede(dat ik) trade
(dat jij) trede(dat jij) trade
(dat hij) trede(dat hij) trade
(dat wij) treden(dat wij) traden
(dat jullie) treden(dat jullie) traden
(dat gij) tredet(dat gij) tradet
(dat zij) treden(dat zij) traden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
treedtreedt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
tredend, tredende(zijn) getreden

Uzekzemploj

Hij trad naar voren en greep het doosje van de tafel af.
„Hier wordt gemetseld”, sprak hij tot heer Ollie, die naar buiten trad.
Op hetzelfde moment traden de twee figuren uit de schaduw te voorschijn.

Tradukoj

afrikansostap
anglastep; tread
danatræde
esperantopaŝi
feroaganga fet fyri fet
francafaire les cent pas
germanaschreiten; treten
hispanacaminar; dar pasos; gestionar
katalunacaminar
latinogradi
portugalaandar; caminhar; dar um passo
rumanacălca; păși
saterlanda frizonastappe; treede
tajaก้าว