Informatie over het woord schrijden (Nederlands → Esperanto: paŝegi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxrɛi̯də(n)/
Afbrekingschrij·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schrijd(ik) schreed
(jij) schrijdt(jij) schreed
(hij) schrijdt(hij) schreed
(wij) schrijden(wij) schreden
(jullie) schrijden(jullie) schreden
(gij) schrijdt(gij) schreedt
(zij) schrijden(zij) schreden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schrijde(dat ik) schrede
(dat jij) schrijde(dat jij) schrede
(dat hij) schrijde(dat hij) schrede
(dat wij) schrijden(dat wij) schreden
(dat jullie) schrijden(dat jullie) schreden
(dat gij) schrijdet(dat gij) schredet
(dat zij) schrijden(dat zij) schreden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schrijdschrijdt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schrijdend, schrijdende(hebben/zijn) geschreden

Voorbeelden van gebruik

Age, de knecht van de wapensmid, schreed gebogen onder zijn vracht de berghelling op.

Vertalingen

Duitsausschreiten
Engelsstalk; stride
Esperantopaŝegi
Saterfriestreede