Informatie over het woord uitvallen (Nederlands → Esperanto: paroleksplodi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœʏ̯tfɑlə(n)/
Afbrekinguit·val·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) val uit(ik) viel uit
(jij) valt uit(jij) viel uit
(hij) valt uit(hij) viel uit
(wij) vallen uit(wij) vielen uit
(jullie) vallen uit(jullie) vielen uit
(gij) valt uit(gij) vielt uit
(zij) vallen uit(zij) vielen uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitvalle(dat ik) uitviele
(dat jij) uitvalle(dat jij) uitviele
(dat hij) uitvalle(dat hij) uitviele
(dat wij) uitvallen(dat wij) uitvielen
(dat jullie) uitvallen(dat jullie) uitvielen
(dat gij) uitvallet(dat gij) uitvielet
(dat zij) uitvallen(dat zij) uitvielen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
val uitvalt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitvallend, uitvallende(zijn) uitgevallen

Vertalingen

Esperantoparoleksplodi