Informo pri la vorto schieten (nederlanda → esperanto: pafi)

Sinonimoj: paffen, vuren

Vortspecoverbo
Prononco/ˈsxitə(n)/
Dividoschie·ten

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) schiet(ik) schoot
(jij) schiet(jij) schoot
(hij) schiet(hij) schoot
(wij) schieten(wij) schoten
(jullie) schieten(jullie) schoten
(gij) schiet(gij) schoot
(zij) schieten(zij) schoten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) schiete(dat ik) schote
(dat jij) schiete(dat jij) schote
(dat hij) schiete(dat hij) schote
(dat wij) schieten(dat wij) schoten
(dat jullie) schieten(dat jullie) schoten
(dat gij) schietet(dat gij) schotet
(dat zij) schieten(dat zij) schoten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
schietschiet
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
schietend, schietende(hebben) geschoten

Uzekzemploj

Ze schoten op agenten en staken auto’s en bussen in brand.
Hij zwenkte plotseling naar rechts toen er vanuit het oerwoud op hen geschoten werd.
Toen was hij klaar om te schieten.
Jullie zeiden toch dat je liever niet schoot?
Geef mij de papieren of ik schiet.
Tope kan schieten en jou heb ik nodig voor een ander karwei.

Tradukoj

afrikansoskiet
anglafire; shoot
angla (malnovangla)sceotan
danaskyde
esperantopafi
feroaskjóta
francatirer
germanafeuern; schießen
hispanadisparar; tirar
jamajka-kreolashuut
katalunatirar
malajamenembak
okcidenta frizonasjitte
polastrzelać
portugalaatirar; disparar
rumanaîmpușca
saterlanda frizonafjuurje; skjoote
surinamasutu