Informatie over het woord paffen (Nederlands → Esperanto: pafi)

Synoniemen: schieten, vuren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpɑfə(n)/
Afbrekingpaf·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) paf(ik) pafte
(jij) paft(jij) pafte
(hij) paft(hij) pafte
(wij) paffen(wij) paften
(jullie) paffen(jullie) paften
(gij) paft(gij) paftet
(zij) paffen(zij) paften
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) paffe(dat ik) pafte
(dat jij) paffe(dat jij) pafte
(dat hij) paffe(dat hij) pafte
(dat wij) paffen(dat wij) paften
(dat jullie) paffen(dat jullie) paften
(dat gij) paffet(dat gij) paftet
(dat zij) paffen(dat zij) paften
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pafpaft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
paffend, paffende(hebben) gepaft

Vertalingen

Afrikaansskiet
Catalaanstirar
Deensskyde
Duitsfeuern; schießen
Engelsfire; shoot
Engels (Oudengels)sceotan
Esperantopafi
Faeröersskjóta
Franstirer
Jamaicaans Creoolsshuut
Maleismenembak
Poolsstrzelać
Portugeesatirar; disparar
Roemeensîmpușca
Saterfriesfjuurje; skjoote
Spaansdisparar; tirar
Sranansutu
Westerlauwers Friessjitte