Information about the word geeuwen (Dutch → Esperanto: oscedi)

Synonym: gapen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɣeʋə(n)/
Hyphenationgeeu·wen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) geeuw(ik) geeuwde
(jij) geeuwt(jij) geeuwde
(hij) geeuwt(hij) geeuwde
(wij) geeuwen(wij) geeuwden
(jullie) geeuwen(jullie) geeuwden
(gij) geeuwt(gij) geeuwdet
(zij) geeuwen(zij) geeuwden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) geeuwe(dat ik) geeuwde
(dat jij) geeuwe(dat jij) geeuwde
(dat hij) geeuwe(dat hij) geeuwde
(dat wij) geeuwen(dat wij) geeuwden
(dat jullie) geeuwen(dat jullie) geeuwden
(dat gij) geeuwet(dat gij) geeuwdet
(dat zij) geeuwen(dat zij) geeuwden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
geeuwgeeuwt
Participles
Present participlePast participle
geeuwend, geeuwende(hebben) gegeeuwd

Usage samples

Hij koos snel een schuilplaats achter een rotsblok en zag twee mannen uit de tunnel komen, die zich nog uitrekten en geeuwden, alsof ze zojuist wakker waren geworden.
Geeuwend en zijn armen uitstrekkend keek hij de andere kant uit.

Translations

Catalanbadallar
Czechzívat
Danishgabe
Englishyawn
Esperantooscedi
Faeroesegeispa
Finnishhaukotella
Frenchbâiller
Germangähnen
Italiansbadigliare
Latinoscitare; oscitari
Papiamentohap
Portugueseabrir a boca; bocejar
Saterland Frisianhoojoanje; jaanje; joanje
Spanishbostezar