Synonyms: bevelen, bevel geven, gebieden, sommeren, verordenen, voorschrijven, verordonneren, ordonneren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɣəˈlɑstə(n)/ |
---|
Hyphenation | ge·las·ten |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) gelast | (ik) gelastte |
(jij) gelast | (jij) gelastte |
(hij) gelast | (hij) gelastte |
(wij) gelasten | (wij) gelastten |
(jullie) gelasten | (jullie) gelastten |
(gij) gelast | (gij) gelasttet |
(zij) gelasten | (zij) gelastten |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) gelaste | (dat ik) gelastte |
(dat jij) gelaste | (dat jij) gelastte |
(dat hij) gelaste | (dat hij) gelastte |
(dat wij) gelasten | (dat wij) gelastten |
(dat jullie) gelasten | (dat jullie) gelastten |
(dat gij) gelastet | (dat gij) gelasttet |
(dat zij) gelasten | (dat zij) gelastten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
gelast | gelast |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
gelastend, gelastende | (hebben) gelast |
Hij gelastte mij hem direct te waarschuwen zodra die zending in de trein was geladen en verder gezonden.
Nu ben je niet meer dan een slavin die doet wat haar gelast wordt.
Hij heeft mij gelast de heer van Rohan met passende woorden welkom te heten.