Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɔndərsxœy̯və(n)/ |
Afbreking | on·der·schui·ven |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schuif onder | (ik) schoof onder |
(jij) schuift onder | (jij) schoof onder |
(hij) schuift onder | (hij) schoof onder |
(wij) schuiven onder | (wij) schoven onder |
(jullie) schuiven onder | (jullie) schoven onder |
(gij) schuift onder | (gij) schooft onder |
(zij) schuiven onder | (zij) schoven onder |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) onderschuive | (dat ik) onderschove |
(dat jij) onderschuive | (dat jij) onderschove |
(dat hij) onderschuive | (dat hij) onderschove |
(dat wij) onderschuiven | (dat wij) onderschoven |
(dat jullie) onderschuiven | (dat jullie) onderschoven |
(dat gij) onderschuivet | (dat gij) onderschovet |
(dat zij) onderschuiven | (dat zij) onderschoven |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schuif onder | schuift onder |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
onderschuivend, onderschuivende | (hebben) ondergeschoven |
Esperanto | anstataŭigi trompe |
---|