Synoniem: vullen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑfslœʏ̯tən)/ |
Afbreking | af·slui·ten |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) sluit af | (ik) sloot af |
(jij) sluit af | (jij) sloot af |
(hij) sluit af | (hij) sloot af |
(wij) sluiten af | (wij) sloten af |
(jullie) sluiten af | (jullie) sloten af |
(gij) sluit af | (gij) sloot af |
(zij) sluiten af | (zij) sloten af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) afsluite | (dat ik) afslote |
(dat jij) afsluite | (dat jij) afslote |
(dat hij) afsluite | (dat hij) afslote |
(dat wij) afsluiten | (dat wij) afsloten |
(dat jullie) afsluiten | (dat jullie) afsloten |
(dat gij) afsluitet | (dat gij) afslotet |
(dat zij) afsluiten | (dat zij) afsloten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
sluit af | sluit af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
afsluitend, afsluitende | (hebben) afgesloten |
Engels | obturate; seal |
---|---|
Esperanto | obturi |
Spaans | obturar |