Synoniem: een knoop leggen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈknopə(n)/ |
---|
Afbreking | kno·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) knoop | (ik) knoopte |
(jij) knoopt | (jij) knoopte |
(hij) knoopt | (hij) knoopte |
(wij) knopen | (wij) knoopten |
(jullie) knopen | (jullie) knoopten |
(gij) knoopt | (gij) knooptet |
(zij) knopen | (zij) knoopten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) knope | (dat ik) knoopte |
(dat jij) knope | (dat jij) knoopte |
(dat hij) knope | (dat hij) knoopte |
(dat wij) knopen | (dat wij) knoopten |
(dat jullie) knopen | (dat jullie) knoopten |
(dat gij) knopet | (dat gij) knooptet |
(dat zij) knopen | (dat zij) knoopten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
knoop | knoopt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
knopend, knopende | (hebben) geknoopt |