Informatie over het woord rommelen (Nederlands → Esperanto: murmuregi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɔmələ(n)/
Afbrekingrom·me·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rommel(ik) rommelde
(jij) rommelt(jij) rommelde
(hij) rommelt(hij) rommelde
(wij) rommelen(wij) rommelden
(jullie) rommelen(jullie) rommelden
(gij) rommelt(gij) rommeldet
(zij) rommelen(zij) rommelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rommele(dat ik) rommelde
(dat jij) rommele(dat jij) rommelde
(dat hij) rommele(dat hij) rommelde
(dat wij) rommelen(dat wij) rommelden
(dat jullie) rommelen(dat jullie) rommelden
(dat gij) rommelet(dat gij) rommeldet
(dat zij) rommelen(dat zij) rommelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rommelrommelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rommelend, rommelende(hebben) gerommeld

Voorbeelden van gebruik

Donder rommelde in de vallei.

Vertalingen

Duitsbrummen
Esperantomurmuregi