Synoniemen: laten zien, óverleggen, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen naar
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tʋɛi̯zə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·wij·zen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) wijs uit | (ik) wees uit |
(jij) wijst uit | (jij) wees uit |
(hij) wijst uit | (hij) wees uit |
(wij) wijzen uit | (wij) wezen uit |
(jullie) wijzen uit | (jullie) wezen uit |
(gij) wijst uit | (gij) weest uit |
(zij) wijzen uit | (zij) wezen uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitwijze | (dat ik) uitweze |
(dat jij) uitwijze | (dat jij) uitweze |
(dat hij) uitwijze | (dat hij) uitweze |
(dat wij) uitwijzen | (dat wij) uitwezen |
(dat jullie) uitwijzen | (dat jullie) uitwezen |
(dat gij) uitwijzet | (dat gij) uitwezet |
(dat zij) uitwijzen | (dat zij) uitwezen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
wijs uit | wijst uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitwijzend, uitwijzende | (hebben) uitgewezen |