Synoniemen: rondreizen, trekken, zwerven
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈrɔntrɛkə(n)/ |
---|
Afbreking | rond·trek·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) trek rond | (ik) trok rond |
(jij) trekt rond | (jij) trok rond |
(hij) trekt rond | (hij) trok rond |
(wij) trekken rond | (wij) trokken rond |
(jullie) trekken rond | (jullie) trokken rond |
(gij) trekt rond | (gij) trokt rond |
(zij) trekken rond | (zij) trokken rond |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) rondtrekke | (dat ik) rondtrokke |
(dat jij) rondtrekke | (dat jij) rondtrokke |
(dat hij) rondtrekke | (dat hij) rondtrokke |
(dat wij) rondtrekken | (dat wij) rondtrokken |
(dat jullie) rondtrekken | (dat jullie) rondtrokken |
(dat gij) rondtrekket | (dat gij) rondtrokket |
(dat zij) rondtrekken | (dat zij) rondtrokken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
trek rond | trekt rond |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
rondtrekkend, rondtrekkende | (hebben) rondgetrokken |