Informatie over het woord afslachten (Nederlands → Esperanto: masakri)

Synoniemen: moorden, neerhouwen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfslɑxtə(n)/
Afbrekingaf·slach·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slacht af(ik) slachtte af
(jij) slacht af(jij) slachtte af
(hij) slacht af(hij) slachtte af
(wij) slachten af(wij) slachtten af
(jullie) slachten af(jullie) slachtten af
(gij) slacht af(gij) slachttet af
(zij) slachten af(zij) slachtten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afslachte(dat ik) afslachtte
(dat jij) afslachte(dat jij) afslachtte
(dat hij) afslachte(dat hij) afslachtte
(dat wij) afslachten(dat wij) afslachtten
(dat jullie) afslachten(dat jullie) afslachtten
(dat gij) afslachtet(dat gij) afslachttet
(dat zij) afslachten(dat zij) afslachtten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
slacht afslacht af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afslachtend, afslachtende(hebben) afgeslacht

Voorbeelden van gebruik

Op de tiende dag leidde hij de strijdmacht van de Babyloniërs naar buiten, omsingelde de duizend man die Dareios daar had opgesteld en slachtte ze af.
Toen rende hij de vesting in en liet het zwaard spreken, en zeer velen slachtte hij af, tot hij er genoeg van kreeg.

Vertalingen

Duitsmassakrieren
Engelsmassacre
Esperantomasakri
Fransmassacrer
Portugeesmassacrar
Saterfriesmassakrierje