Informatie over het woord pingelen (Nederlands → Esperanto: marĉandi)

Synoniemen: afdingen, afpingelen, dingen, marchanderen, sjacheren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpɪŋələ(n)/
Afbrekingpin·ge·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pingel(ik) pingelde
(jij) pingelt(jij) pingelde
(hij) pingelt(hij) pingelde
(wij) pingelen(wij) pingelden
(jullie) pingelen(jullie) pingelden
(gij) pingelt(gij) pingeldet
(zij) pingelen(zij) pingelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pingele(dat ik) pingelde
(dat jij) pingele(dat jij) pingelde
(dat hij) pingele(dat hij) pingelde
(dat wij) pingelen(dat wij) pingelden
(dat jullie) pingelen(dat jullie) pingelden
(dat gij) pingelet(dat gij) pingeldet
(dat zij) pingelen(dat zij) pingelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pingelpingelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
pingelend, pingelende(hebben) gepingeld

Vertalingen

Duitsdingen; feilschen; markten
Engelshaggle
Esperantomarĉandi
Fransmarchander
Italiaansmercanteggiare
Portugeespechinchar; regatear
Saterfriespangelje
Spaansregatear
Thaisต่อ; ต่อราคา
Westerlauwers Friesôftingje