Informatie over het woord manicuren (Nederlands → Esperanto: manikuri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/maniˈkyːrə(n)/
Afbrekingma·ni·cu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) manicuur(ik) manicuurde
(jij) manicuurt(jij) manicuurde
(hij) manicuurt(hij) manicuurde
(wij) manicuren(wij) manicuurden
(jullie) manicuren(jullie) manicuurden
(gij) manicuurt(gij) manicuurdet
(zij) manicuren(zij) manicuurden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) manicure(dat ik) manicuurde
(dat jij) manicure(dat jij) manicuurde
(dat hij) manicure(dat hij) manicuurde
(dat wij) manicuren(dat wij) manicuurden
(dat jullie) manicuren(dat jullie) manicuurden
(dat gij) manicuret(dat gij) manicuurdet
(dat zij) manicuren(dat zij) manicuurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
manicuurmanicuurt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
manicurend, manicurende(hebben) gemanicuurd

Voorbeelden van gebruik

Met zijn gemanicuurde hand bladerde hij in de papieren.

Vertalingen

Engelsmanicure
Esperantomanikuri
Spaanshacer la manicura