Informatie over het woord zakken (Nederlands → Esperanto: malsukcesi)

Synoniemen: bakken, een buis krijgen, falen, misgaan, mislukken, sjezen, stralen, stranden, scheef gaan, spaak lopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɑkə(n)/
Afbrekingzak·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zak(ik) zakte
(jij) zakt(jij) zakte
(hij) zakt(hij) zakte
(wij) zakken(wij) zakten
(jullie) zakken(jullie) zakten
(gij) zakt(gij) zaktet
(zij) zakken(zij) zakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zakke(dat ik) zakte
(dat jij) zakke(dat jij) zakte
(dat hij) zakke(dat hij) zakte
(dat wij) zakken(dat wij) zakten
(dat jullie) zakken(dat jullie) zakten
(dat gij) zakket(dat gij) zaktet
(dat zij) zakken(dat zij) zakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zakzakt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zakkend, zakkende(zijn) gezakt

Voorbeelden van gebruik

Als ze weer zakt, dan staat ze buiten!

Vertalingen

Duitsmißglücken; durchfallen
Engelsfail
Engels (Oudengels)abreoþan
Esperantomalsukcesi
Faeröersmiseydnast
Maleisgagal
Nederduitsmislükken
Papiamentsfaya; frakasá
Portugeesmalograr‐se; sofrer um xeque; ter mau êxito
Swahili‐kosa
Westerlauwers Friesfale; feile; mislearje
Zweedsklicka