Informatie over het woord leuteren (Nederlands → Esperanto: malrapidi)

Synoniemen: dralen, talmen, teuten, toeven, treuzelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈløtərə(n)/
Afbrekingleu·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leuter(ik) leuterde
(jij) leutert(jij) leuterde
(hij) leutert(hij) leuterde
(wij) leuteren(wij) leuterden
(jullie) leuteren(jullie) leuterden
(gij) leutert(gij) leuterdet
(zij) leuteren(zij) leuterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) leutere(dat ik) leuterde
(dat jij) leutere(dat jij) leuterde
(dat hij) leutere(dat hij) leuterde
(dat wij) leuteren(dat wij) leuterden
(dat jullie) leuteren(dat jullie) leuterden
(dat gij) leuteret(dat gij) leuterdet
(dat zij) leuteren(dat zij) leuterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leuterleutert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
leuterend, leuterende(hebben/zijn) geleuterd

Vertalingen

Duitszögern
Engelsdelay; tarry
Esperantomalrapidi; lanti