Informatie over het woord abstecken (Duits → Esperanto: fiksi)

Synoniemen: befestigen, festsetzen, fixieren, festmachen, anbringen, festbinden, anstecken, aufstecken, aufspannen, einspannen, festspannen, verankern, bestimmen, regeln, formulieren, aufstellen

Uitspraak/ˈapʃtɛkən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) abstecke (ich) absteckte
(du) absteckst (du) abstecktest
(er) absteckt (er) absteckte
(wir) abstecken (wir) absteckten
(ihr) absteckt (ihr) abstecktet
(sie) abstecken (sie) absteckten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) abstecke (ich) absteckte
(du) absteckest (du) abstecktest
(er) abstecke (er) absteckte
(wir) abstecken (wir) absteckten
(ihr) abstecket (ihr) abstecktet
(sie) abstecken (sie) absteckten
Gebiedende wijs
(du) stecke ab
(ihr) absteckt
abstecken Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
absteckend(haben) abgesteckt

Vertalingen

Catalaansfixar
Deensbefæste; fastsætte
Engelsaffix; appoint; attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; set; stick; belay; peg
Esperantofiksi
Faeröersfesta
Finskiinnittää
Fransattacher; fixer
Italiaansfissare
Nederlandsbevestigen; vastmaken
Poolsumocować; ustalić
Portugeesaprazar; cravar; determinar; fixar
Roemeensasigura; fixa
Saterfriesbefäästigje; fäästmoakje; fäästsätte; feronkerje; fixierje
Spaansfijar
Thaisติด; ใส่
Tsjechischfixovat; připevnit; upevnit
Westerlauwers Friesfêstdwaan
Zweedsbefästa; fästa