Informatie over het woord afkoelen (Nederlands → Esperanto: malplivarmigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfkulə(n)/
Afbrekingaf·koe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) koel af(ik) koelde af
(jij) koelt af(jij) koelde af
(hij) koelt af(hij) koelde af
(wij) koelen af(wij) koelden af
(jullie) koelen af(jullie) koelden af
(gij) koelt af(gij) koeldet af
(zij) koelen af(zij) koelden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afkoele(dat ik) afkoelde
(dat jij) afkoele(dat jij) afkoelde
(dat hij) afkoele(dat hij) afkoelde
(dat wij) afkoelen(dat wij) afkoelden
(dat jullie) afkoelen(dat jullie) afkoelden
(dat gij) afkoelet(dat gij) afkoeldet
(dat zij) afkoelen(dat zij) afkoelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
koel afkoelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afkoelend, afkoelende(hebben) afgekoeld

Voorbeelden van gebruik

Als water beneden nul graden wordt afgekoeld, gaat het bevriezen.

Vertalingen

Deensafkøle
Engelscool; cool down
Esperantomalplivarmigi
Italiaansraffreddare
Spaansenfriar
Westerlauwers Frieskuolje; ôfkuolje