Synoniemen: afnemen, slinken, tanen, verminderen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈflɑu̯ʋə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·flau·wen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verflauw | (ik) verflauwde |
(jij) verflauwt | (jij) verflauwde |
(hij) verflauwt | (hij) verflauwde |
(wij) verflauwen | (wij) verflauwden |
(jullie) verflauwen | (jullie) verflauwden |
(gij) verflauwt | (gij) verflauwdet |
(zij) verflauwen | (zij) verflauwden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verflauwe | (dat ik) verflauwde |
(dat jij) verflauwe | (dat jij) verflauwde |
(dat hij) verflauwe | (dat hij) verflauwde |
(dat wij) verflauwen | (dat wij) verflauwden |
(dat jullie) verflauwen | (dat jullie) verflauwden |
(dat gij) verflauwet | (dat gij) verflauwdet |
(dat zij) verflauwen | (dat zij) verflauwden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verflauwend, verflauwende | (zijn) verflauwd |