Informatie over het woord stinken (Nederlands → Esperanto: malbonodori)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɪŋkə(n)/
Afbrekingstin·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stink(ik) stonk
(jij) stinkt(jij) stonk
(hij) stinkt(hij) stonk
(wij) stinken(wij) stonken
(jullie) stinken(jullie) stonken
(gij) stinkt(gij) stonkt
(zij) stinken(zij) stonken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stinke(dat ik) stonke
(dat jij) stinke(dat jij) stonke
(dat hij) stinke(dat hij) stonke
(dat wij) stinken(dat wij) stonken
(dat jullie) stinken(dat jullie) stonken
(dat gij) stinket(dat gij) stonket
(dat zij) stinken(dat zij) stonken
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
stinkend, stinkende(hebben) gestonken

Voorbeelden van gebruik

Wil je even ruiken of ik nog erg uit m’n mond stink?
Behoedzaam liep hij op de grote stinkende massa af, zijn zwaard in zijn hand.
Na een dag of drie gaat het dode dier stinken.

Vertalingen

Afrikaansstink
Duitsstinken
Engelssmell; stink
Esperantomalbonodori; fetori; odoraĉi; stinki
Thaisเหม็น