Synoniemen: bevlekken, bezoedelen, smetten, vlekken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈklɑdə(n)/ |
---|
Afbreking | be·klad·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beklad | (ik) bekladde |
(jij) bekladt | (jij) bekladde |
(hij) bekladt | (hij) bekladde |
(wij) bekladden | (wij) bekladden |
(jullie) bekladden | (jullie) bekladden |
(gij) bekladt | (gij) bekladdet |
(zij) bekladden | (zij) bekladden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bekladde | (dat ik) bekladde |
(dat jij) bekladde | (dat jij) bekladde |
(dat hij) bekladde | (dat hij) bekladde |
(dat wij) bekladden | (dat wij) bekladden |
(dat jullie) bekladden | (dat jullie) bekladden |
(dat gij) bekladdet | (dat gij) bekladdet |
(dat zij) bekladden | (dat zij) bekladden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beklad | bekladt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bekladdend, bekladdende | (hebben) beklad |