Informatie over het woord huren (Nederlands → Esperanto: lui)

Synoniem: afhuren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦyːrə(n)/
Afbrekinghu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) huur(ik) huurde
(jij) huurt(jij) huurde
(hij) huurt(hij) huurde
(wij) huren(wij) huurden
(jullie) huren(jullie) huurden
(gij) huurt(gij) huurdet
(zij) huren(zij) huurden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hure(dat ik) huurde
(dat jij) hure(dat jij) huurde
(dat hij) hure(dat hij) huurde
(dat wij) huren(dat wij) huurden
(dat jullie) huren(dat jullie) huurden
(dat gij) huret(dat gij) huurdet
(dat zij) huren(dat zij) huurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
huurhuurt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hurend, hurende(hebben) gehuurd

Voorbeelden van gebruik

Ik zou een vliegtuig willen huren.
Ik heb er een die u voor een avond kunt huren.
De auto was drie dagen geleden voor een week gehuurd.
De eigenaars huurden paarden en reden naar een zekere inham waar niemand woonde.

Vertalingen

Afrikaanshuur
Catalaansllogar
Deenshyre; leje
Duitsmieten
Engelshire; rent
Esperantolui; lupreni
Faeröersleiga
Finsvuokrata
Franslouer
Grieksαγκαζάρώ
IJslandsleigja
Italiaansaffittare; prendere in affitto
Nederduitshüren
Noorsleie
Papiamentshür
Portugeesalugar; fretar
Roemeensînchiria
Spaansalquilar; tomar en alquiler
Srananyuru
Thaisเช่า
Westerlauwers Frieshiere
Zweedshyra; leja