Informo pri la vorto resideren (nederlanda → esperanto: loĝi)

Sinonimoj: gevestigd zijn, huizen, wonen, woonachtig zijn

Vortspecoverbo
Prononco/reziˈderə(n)/
Dividore·si·de·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) resideer(ik) resideerde
(jij) resideert(jij) resideerde
(hij) resideert(hij) resideerde
(wij) resideren(wij) resideerden
(jullie) resideren(jullie) resideerden
(gij) resideert(gij) resideerdet
(zij) resideren(zij) resideerden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) residere(dat ik) resideerde
(dat jij) residere(dat jij) resideerde
(dat hij) residere(dat hij) resideerde
(dat wij) resideren(dat wij) resideerden
(dat jullie) resideren(dat jullie) resideerden
(dat gij) resideret(dat gij) resideerdet
(dat zij) resideren(dat zij) resideerden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
resideerresideert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
residerend, residerende(hebben) geresideerd

Uzekzemploj

Als ik mij niet vergis, resideert Iucounu die men de Lachende Magiër heet, in Pergolo, vlak bij Azenomei.

Tradukoj

afrikansowoon; bly; bewoon
angladwell; live; stay; house; lodge
angla (malnovangla)buan; wunian; wician
ĉeĥabydlet; bydleti; bydlit; bydliti; přebývat
danabo
esperantoloĝi
feroabúgva; gista
finnaasua
francademeurer; habiter; loger
germanahausen; wohnen
hispanahabitar
islandabúa
italaabitare; dimorare; stare
katalunahabitar; residir
kimrabyw
latinocolere; habitare
luksemburgiawunnen
norvegabo
okcidenta frizonawenje
papiamentobiba
platgermanawoanen; wonnen
polamieszkać
portugalaestar hospedado; habitar; morar
rumanalocui
rusaжить; пожить
saterlanda frizonahuusje; woonje
skotadwall
surinamalibi
svedabo; bygga
tajaอยู่; อาศัย; อาศัยอยู่