Informatie over het woord lokken (Nederlands → Esperanto: logi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlɔkə(n)/
Afbrekinglok·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) lok(ik) lokte
(jij) lokt(jij) lokte
(hij) lokt(hij) lokte
(wij) lokken(wij) lokten
(jullie) lokken(jullie) lokten
(gij) lokt(gij) loktet
(zij) lokken(zij) lokten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) lokke(dat ik) lokte
(dat jij) lokke(dat jij) lokte
(dat hij) lokke(dat hij) lokte
(dat wij) lokken(dat wij) lokten
(dat jullie) lokken(dat jullie) lokten
(dat gij) lokket(dat gij) loktet
(dat zij) lokken(dat zij) lokten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
loklokt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
lokkend, lokkende(hebben) gelokt

Voorbeelden van gebruik

We moeten ze het bos in lokken.
Hij wilde mij hierheen lokken!
De jonge vrouwen werden naar België en Nederland gelokt met de belofte dat ze als kindermeisje of fabrieksarbeidster aan de slag konden.

Vertalingen

Catalaansatraure; atreure
Duitsködern; locken
Engelsattract; decoy; entice; lure
Esperantologi
Faeröersdraga at sær; lokka
Finshoukutella
Fransattirer
Jiddischװױנען
Portugeesatrair; engodar; seduzir
Roemeensatrage; ispiti
Saterfrieslokje; tokje
Spaansatraer; cautivar
Thaisต่อ