Sinonieme: aanbrengen, aandragen, bezorgen, apporteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈbrɛŋə(n)/ |
---|
Afbreking | bren·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) breng | (ik) bracht |
(jij) brengt | (jij) bracht |
(hij) brengt | (hij) bracht |
(wij) brengen | (wij) brachten |
(jullie) brengen | (jullie) brachten |
(gij) brengt | (gij) brachtet |
(zij) brengen | (zij) brachten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) brenge | (dat ik) brachte |
(dat jij) brenge | (dat jij) brachte |
(dat hij) brenge | (dat hij) brachte |
(dat wij) brengen | (dat wij) brachten |
(dat jullie) brengen | (dat jullie) brachten |
(dat gij) brenget | (dat gij) brachtet |
(dat zij) brengen | (dat zij) brachten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
breng | brengt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
brengend, brengende | (hebben) gebracht |
Jongmens, breng ons nog wat wijn!
Na enkele weken bereikte Fortunatus de stad Calais, waar hij een schip vond dat hem naar Londen bracht.