Synonyms: aanbrengen, bezorgen, brengen, apporteren
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) draag aan | (ik) droeg aan |
(jij) draagt aan | (jij) droeg aan |
(hij) draagt aan | (hij) droeg aan |
(wij) dragen aan | (wij) droegen aan |
(jullie) dragen aan | (jullie) droegen aan |
(gij) draagt aan | (gij) droegt aan |
(zij) dragen aan | (zij) droegen aan |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) aandrage | (dat ik) aandroege |
(dat jij) aandrage | (dat jij) aandroege |
(dat hij) aandrage | (dat hij) aandroege |
(dat wij) aandragen | (dat wij) aandroegen |
(dat jullie) aandragen | (dat jullie) aandroegen |
(dat gij) aandraget | (dat gij) aandroeget |
(dat zij) aandragen | (dat zij) aandroegen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
draag aan | draagt aan |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
aandragend, aandragende | (hebben) aangedragen |
Tom Poes ging bij hem zitten, en terwijl Joost versterkende middelen en warme dranken aandroeg, vertelde hij wat er die nacht gebeurd was.
In het zwart gehulde bedienden droegen gekoelde wijn aan.