Synoniemen: begrenzen, beknotten, beperkingen opleggen aan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈpɛrkə(n)/ |
---|
Afbreking | be·per·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beperk | (ik) beperkt |
(jij) beperkt | (jij) beperkt |
(hij) beperkt | (hij) beperkt |
(wij) beperken | (wij) beperkten |
(jullie) beperken | (jullie) beperkten |
(gij) beperkt | (gij) beperkt |
(zij) beperken | (zij) beperkten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) beperke | (dat ik) beperkte |
(dat jij) beperke | (dat jij) beperkte |
(dat hij) beperke | (dat hij) beperkte |
(dat wij) beperken | (dat wij) beperkten |
(dat jullie) beperken | (dat jullie) beperkten |
(dat gij) beperket | (dat gij) beperktet |
(dat zij) beperken | (dat zij) beperkten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beperk | beperkt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
beperkend, beperkende | (hebben) beperkt |