Informatie over het woord binden (Nederlands → Esperanto: ligi)

Synoniemen: aansluiten, vastbinden, vastmaken, verbinden, liëren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɪndə(n)/
Afbrekingbin·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bind(ik) bond
(jij) bindt(jij) bond
(hij) bindt(hij) bond
(wij) binden(wij) bonden
(jullie) binden(jullie) bonden
(gij) bindt(gij) bondt
(zij) binden(zij) bonden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) binde(dat ik) bonde
(dat jij) binde(dat jij) bonde
(dat hij) binde(dat hij) bonde
(dat wij) binden(dat wij) bonden
(dat jullie) binden(dat jullie) bonden
(dat gij) bindet(dat gij) bondet
(dat zij) binden(dat zij) bonden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bindbindt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bindend, bindende(hebben) gebonden

Voorbeelden van gebruik

Bij de gevangenis stapte hij rustig af en bond zijn paard aan de balk en liep het kantoor van de sheriff binnen.
Ook hij werd gebonden.

Vertalingen

Afrikaansvasbind
Catalaanslligar
Deensbinde
Duitsbinden; verbinden
Engelsbind; tie; tie up
Engels (Oudengels)bindan
Esperantoligi
Faeröersbinda
Finssitoa
Fransattacher; nouer; relier
Italiaanslegare
Jiddischבינדן
Latijnligare
Luxemburgsbannen
Maleisikat; mengikat
Noorsbinde; knyte
Poolsłączyć; wiązać
Portugeesamarrar; atar; ligar
Russischвязать; связывать
Saterfriesbiende; ferbiende
Schotsbind
Schots-Gaelischceangail
Spaansatar; ligar
Sranantay
Thaisต่อ; ผูก
Tsjechischpřipojit; sloučit; spojit; spojovat; svázat; vázat; zavázat
Turksbağlamak
Westerlauwers Friesferbine; bine
Zweedsbinda; snöra