Synoniemen: zich bevrijden van, zich ontdoen van, zich vrijmaken van
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfʋɛrpə(n)/ |
---|
Afbreking | af·wer·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) werp af | (ik) wierp af |
(jij) werpt af | (jij) wierp af |
(hij) werpt af | (hij) wierp af |
(wij) werpen af | (wij) wierpen af |
(jullie) werpen af | (jullie) wierpen af |
(gij) werpt af | (gij) wierpt af |
(zij) werpen af | (zij) wierpen af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afwerpe | (dat ik) afwierpe |
(dat jij) afwerpe | (dat jij) afwierpe |
(dat hij) afwerpe | (dat hij) afwierpe |
(dat wij) afwerpen | (dat wij) afwierpen |
(dat jullie) afwerpen | (dat jullie) afwierpen |
(dat gij) afwerpet | (dat gij) afwierpet |
(dat zij) afwerpen | (dat zij) afwierpen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
werp af | werpt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afwerpend, afwerpende | (hebben) afgeworpen |