Synoniemen: bevrijden, loslaten, verlossen, vrijmaken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfɦɛlpə(n)/ |
---|
Afbreking | af·hel·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) help af | (ik) hielp af |
(jij) helpt af | (jij) hielp af |
(hij) helpt af | (hij) hielp af |
(wij) helpen af | (wij) hielpen af |
(jullie) helpen af | (jullie) hielpen af |
(gij) helpt af | (gij) hielpt af |
(zij) helpen af | (zij) hielpen af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afhelpe | (dat ik) afhielpe |
(dat jij) afhelpe | (dat jij) afhielpe |
(dat hij) afhelpe | (dat hij) afhielpe |
(dat wij) afhelpen | (dat wij) afhielpen |
(dat jullie) afhelpen | (dat jullie) afhielpen |
(dat gij) afhelpet | (dat gij) afhielpet |
(dat zij) afhelpen | (dat zij) afhielpen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
help af | helpt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afhelpend, afhelpende | (hebben) afgeholpen |