Informatie over het woord opzien (Nederlands → Esperanto: levi la okulojn)

Synoniemen: opkijken, zijn ogen opslaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpsin/
Afbrekingop·zien

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zie op(ik) zag op
(jij) ziet op(jij) zag op
(hij) ziet op(hij) zag op
(wij) zien op(wij) zagen op
(jullie) zien op(jullie) zagen op
(gij) ziet op(gij) zaagt op
(zij) zien op(zij) zagen op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opzie(dat ik) opzage
(dat jij) opzie(dat jij) opzage
(dat hij) opzie(dat hij) opzage
(dat wij) opzien(dat wij) opzagen
(dat jullie) opzien(dat jullie) opzagen
(dat gij) opziet(dat gij) opzaget
(dat zij) opzien(dat zij) opzagen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zie opziet op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opziend, opziende(hebben) opgezien

Vertalingen

Esperantolevi la okulojn; malfermi la okulojn